Tegen wil en dank werd het al heel snel zaterdagmiddag. In de tussentijd had ik alles alweer behoorlijk op een rijtje. Het slechte slapen en malen duurde niet lang, gelukkig maar. Onbewust begon ik lesjes te leren. Als anderen je overtroeven of je onder druk zetten, of dat althans proberen, is het zaak om snel te reageren.
Maar níet inhoudelijk snel, nee snel reageren om de kans te krijgen de boot even af te houden. Zodoende kan je op een later moment de zaak rustig overdenken. Op dat moment wist ik natuurlijk nog niet hóe snel en adequaat te reageren, maar dat zou ik later leren. Later, in de harde mannenwereld, zou ik met vallen en opstaan leren hoe te bluffen. Hoe, te doen alsof. Hoe, mijn eigen zwakheden in kracht en wapens om te zetten.
Ik voelde Ernst zijn blikken branden op mijn kontje. De houten trap, met daarop een perzische loper, kraakte onder onze voeten. Met letterlijk en figuurlijk samengeknepen billen, liep ik voor hem aan naar boven. Uit mijn ooghoeken zag ik in de hoeken van de traptreden stofwolkjes liggen. De trapleuningen voelden vettig aan. Deze constateringen rekende ik tot mijn voordeel. Wat een vieze bende. Onbewust associeerde ik vuil en onverzorgdheid met gebrek aan zelfrespect, maar helaas ook met gebrek aan respect voor je omgeving.
De deur piepte heel zachtjes toen Ernst deze met voorzichtige gebaren dicht deed. Leek het nou alsof hij rode wangen kreeg? Leek het nou alsof hij tien centimeter korter geworden was?
Ik stond inmiddels vlak voor zijn bed, met mijn rug naar het raam. Ik denk dat hij mij niet duidelijk zag. Het was zonnig dus ik zal waarschijnlijk meer een zwarte vlek geweest zijn, in contrast met de blauwe lucht en het felle licht achter mij. Maar het kan natuurlijk ook geweest zijn dat hij zenuwachtig was. Hoe dan ook, hij knipperde enigszins met zijn ogen.
Ik voelde me al sterk, door hetgeen ik thuis allemaal al bedacht had, maar door zijn onzekerheid en houding, voelde ik me nóg sterker worden.
Ik richtte mijn blik op zijn kruis en vroeg hem wat hij nou eigenlijk precies wilde. Hij herhaalde zijn verzoek, wat feitelijk meer een opdracht was. Net als ik, plaatste hij zijn handen in zijn zij. Hij maakte geen aanstalten de knoop van zijn broek los te maken. Laat staan dat hij zijn gulp open zou ritsen.
Mooi zo, dacht ik bij mezelf. Een zwakte bod.
“Nou moet je eens goed luisteren Ernst……”, zei ik met een kalme stem. “Je bent verkeerd bezig. Je hebt gewoon zitten liegen. Je kán helemaal niet weten, hoe mijn omgedraaide kaarten eruit zagen. Nog nooit heeft iemand ze omgedraaid en gekeken. Ik weet zeker dat jíj dat juist doet. Jíj speelt vals! Anders zou je nooit gedacht hebben dat ík zoiets zou doen”
Ik voelde de felle blik in mijn ogen. Zijn ogen veranderden van spiksplinternieuwe knikkers in exemplaren die na verscheidene potjes hun echte glans verloren hadden.
“En nóg es wat!”, ging ik verder met mijn betoog. “Als je niet oppast, vertel ik thuis dat ik jouw piemel moest kussen!”. Dit was bluffen op zijn hoogst. Nooit, maar dan ook echt nóóit zou ik thuis met zo'n verhaal aan durven komen. Het zou dan immers mijn eigen schuld geweest zijn. Ik zou er zelf wel om gevraagd hebben. Als mij zoiets zou overkomen, zou ik thuis alleen maar op mijn donder krijgen. Het lag namelijk altijd aan onszelf. Als we problemen hadden, waren we altijd zélf de veroorzakers. Nee, thuis hoefde ik geen steun te verwachten.
Om mijn woorden extra kracht bij te zetten, voegde ik er geen enkele aan toe. Met opgeheven hoofd stapte ik op de slaapkamerdeur af. Het was een alles of niets situatie. In die paar stappen kon Ernst nog van alles zeggen of doen. Bijna bij de deur kneep ik mijn ogen even stevig dicht. Bijna biddend dat het maar stil mocht blijven. Dat ik ongeschonden de slaapkamer kon verlaten. Dat Ernst helemaal niets zou zeggen of doen.
Dit gevoel zou later weer terugkomen. Mijn ogen even dichtknijpen als ik heel veel geld op één nummer aan de roulette gezet had. Dat alles of niets gevoel. Die paar seconden voordat het balletje in het nummer rolt. Die enorme spanning van het even wachten. Even wachten waarbij je zelfs níets kunt doen. Terwijl er toch zóveel van afhangt.
Het bleef stil. Ook toen ik de trap afdaalde. Al snel had ik mijn plaatsje ingenomen voor het eenentwintigen en druppelden de anderen binnen. Toen Ernst de woonkeuken binnenstapte keek ik naar beneden. Ik bestudeerde de krassen in het tafelblad. Het leek alsof ik uit het patroon een voorspelling zocht. Een patroon wat me zou geruststellen. Ik voelde dat er nog van alles kon gebeuren. Dat mijn opstelling en uitstraling nog van alles teweeg kon brengen.
Ernst echter, ging gewoon zitten en pakte de kaarten. Net als anders legde hij een portie geld voor zich op tafel. En ik? Ik moest ervoor zorgen dat mijn blik normaal werd. Ik had een paar seconden nodig om mijn blik te neutraliseren. Ik voelde aan de ene kant triomf, maar aan de andere kant iets van teleurstelling. Maar waar kon ik nou in hemelsnaam teleurgesteld over zijn?